Testen op ziektes

Voordat de papegaai thuis komt is het belangrijk de vogel te testen op bepaalde veel voorkomende ziektes. Dit om besmetting van andere vogels te voorkomen. Deze tests kunnen bij de vogelarts door middel van bloedafname worden afgenomen. Ook het geslacht kan worden bepaald op deze manier maar ook door het uittrekken van een 5-tal veertjes van de borststreek welke worden bekeken in het laboratorium.

De meest voorkomende ziektes die door deze tests kunnen worden opgespoord zijn: PBFD (bek en verenrot), Polyoma,  Clamydia, PDD.

 Uitleg van de meest voorkomende ziektes door Dierenarts Rob van Zon:

Bek- en verenziekte (PBFD)

Bek- en verenziekte – ook wel PBFD (Psittacine Beak and Feather Disease) genoemd -, is een gevaarlijke en besmettelijke ziekte. De verwekker van de ziekte is een Circovirus. Veel papegaaiachtigen, papegaaien en parkieten, zijn gevoelig voor het virus.

De bekendste vorm van de ziekte is de chronische vorm: In de loop der tijd krijgen de zieke vogels een steeds slechter verenpak. De veren worden afwijkend, het poederdons verdwijnt en de vogels worden steeds kaler. Er kunnen ook afwijkingen aan de snavel ontstaan. Ook het immuunsysteem steeds slechter, waardoor deze kromsnavels steeds bevattelijker worden voor andere infecties met bijvoorbeeld bacteriën of schimmels.

Een andere uitingsvorm van de ziekte is de acute vorm: Met name jonge vogels worden acuut ziek en overlijden soms al binnen 1 week. Deze vorm wordt vaak gezien bij grijze roodstaart papegaaien.

Besmetting met het virus vindt plaats via stof van de veren en ontlasting. Het virus kan zeer lang besmettelijk blijven in de omgeving.

De diagnose kan door de vogelarts worden gesteld, onder andere door middel van laboratoriumonderzoek van bloed of veren. Het bloedonderzoek is het betrouwbaarst. Bij het testen van veren is de kans groter op een ten onrechte positief geteste vogel, doordat er veerpoeder of ontlasting van andere besmette vogels op de veren van de geteste vogel terecht kan zijn gekomen.

Het is belangrijk om te weten dat niet elk laboratorium alle verschillende stammen van het virus herkent. Wij bepalen per geval welk laboratorium en welke testmethode het verstandigst is.

Wanneer een vogel besmet is met het Circo-virus, kunnen er meerdere scenario’s ontstaan. Met name jonge vogels worden soms acuut ziek en overlijden vaak snel, ondanks een eventuele ondersteunende therapie. Andere vogels worden pas na lange tijd ziek en ontwikkelen de chronische vorm van de ziekte, waarbij ze soms nog vele jaren kunnen leven. Gelukkig zijn er ook veel papegaaiachtigen die genezen van de virusinfectie. Dit gebeurt meestal voordat er überhaupt zichtbare ziekteverschijnselen zijn opgetreden (de bloedtest is dan wel positief), maar kan bij bepaalde soorten ook gebeuren nadat ze al uitwendige symptomen hebben ontwikkeld. Waarschijnlijk speelt de toestand van het immuunsysteem hier een grote rol in en mogelijk ook verschillende varianten van het virus. Mogelijk blijven sommige genezen vogels wel besmettelijk voor andere vogels.

Momenteel is er geen doeltreffende genezende therapie voor papegaaien en parkieten met Bek- en Verenziekte. De therapie is met name ondersteunend, waarbij bijvoorbeeld secundaire infecties door bacteriën en schimmels worden behandeld. Verder is het natuurlijk ontzettend belangrijk om door middel van gezonde voeding en leefomstandigheden (stress!) het immuunsysteem zo goed mogelijk te laten functioneren.

Er wordt onderzoek gedaan naar bepaalde medicijnen die het immuunsysteem helpen bij de bestrijding van het virus; Mogelijk gaat dit leiden tot een echte genezende therapie in de toekomst. Hopelijk komt er in de toekomst ook een vaccin tegen PBFD op de markt, hier is al wel onderzoek naar gedaan.

Vanwege het grote besmettingsgevaar, is het belangrijk om papegaaien en parkieten te testen op PBFD voordat ze met elkaar in contact komen. Nieuwe vogels kunnen het beste eerst getest worden op een besmetting met het Cirocvirus, en vervolgens in quarantaine worden gehouden totdat de uitslag bekend is. Mocht een verder ogenschijnlijk gezonde vogel toch een positieve bloedtest hebben (dat wil zeggen dat het virus wel aanwezig is), dan kan na 3 maanden opnieuw worden getest. Een aantal vogels zal het virus dan inmiddels zelf zijn kwijtgeraakt.

Polyomavirus

Infecties met het Polyomavirus kunnen voorkomen bij alle kromsnavels. Ook andere vogelsoorten zoals roofvogels en zangvogels kunnen besmet raken. Andere namen voor Polyomavirus-infectie bij grasparkieten zijn “Franse rui”, “kruipersziekte” en Budgerigar Fledgeling Disease  (BFD).

De verschijnselen van een infectie met het Polyomavirus hangen af van meerdere factoren, zoals de vogelsoort, leeftijd en immuunstatus van de vogel.

Bij jonge vogels veroorzaakt het Polyomavirus meestal sterfte binnen enkele weken, meestal nog in het nest. Wat voor het overlijden op kan vallen aan deze jongen zijn o.a. onderhuidse bloedingen, dikke buik, neurologische afwijkingen, gele uraten, zwakte, braken en het niet goed legen van de krop.

Grasparkieten die de infectie overleven kunnen (soms tijdelijk) afwijkende veren ontwikkelen of de staart- en slagpennen missen; Deze vogels kunnen niet vliegen en worden daarom ook wel “kruipers” genoemd.

Bij zangvogels die de infectie overleven kunnen naast afwijkende veren o.a. ook misvormde ondersnavelsnavels optreden.

Bij volwassen vogels met een goed werkend immuunsysteem veroorzaakt het Polyomavirus zelden ziekteverschijnselen, al kunnen ze dus wel besmet worden. Ook vogels zonder uitwendige ziekteverschijnselen kunnen hierdoor wel besmettelijk zijn voor andere vogels (symptoomloze dragers).

Het virus wordt verspreid via de ontlasting, urine,ademhaling en huid. Het virus blijft buiten het lichaam nog enige tijd besmettelijk. Besmetting met het virus vindt waarschijnlijk met name plaats via het inademen van besmet materiaal.

De diagnose kan door de vogelarts worden gesteld door middel van laboratoriumonderzoek op o.a. bloed of een uitstrijkje van de krop en choane. Het kan zijn dat een genezende vogel nog wel virusdeeltjes uitscheidt en dus besmettelijk is, maar al wel een negatieve bloedtest heeft. Een negatieve bloedtest sluit besmetting dus helaas niet uit. Wanneer een nieuwe vogel wordt geïntroduceerd aan een groep bevattelijke vogels, is het daarom raadzaam om ook na een negatieve bloedtest een quarantaineperiode van 2 maanden in acht te nemen (in deze periode stopt namelijk meestal ook de uitscheiding van het virus bij vogels wanneer het bloed al vrij is geworden van het virus). Helaas is er geen betrouwbare behandeling voor infecties met Polyomavirus.

Om de kans op besmetting en ziekte te voorkomen is het erg belangrijk om bij het introduceren van nieuwe vogels in een Polyoma-vrije groep, alleen negatief geteste vogels te introduceren en dus, zoals hierboven beschreven, ondanks een negatieve bloedtest alsnog een quarantaineperiode van 8 weken in acht te nemen. Wanneer er met andere papegaaiensoorten gekweekt wordt, is het niet verstandig om (indirect) contact met grasparkieten te laten plaatsvinden. Met name bij vogels waarmee gekweekt wordt moet vanwege het grote risico voor de jongen erg voorzichtig gehandeld worden. Vogels die contact hebben gehad met andere vogels, zoals tijdens een show, moeten worden beschouwd als nieuwe introducees.

Bij problemen door het Polyomavirus in een groep grasparkieten, kunnen de problemen worden teruggedrongen door gedurende 6 maanden niet te kweken, volwassen vogels te verplaatsen naar een schone omgeving en de jonge vogels te verwijderen. De omgeving kan gedesinfecteerd worden.

Papegaaienziekte

Papegaaienziekte, ook wel psittacose, ornithose en chlamydiose genoemd, is een gevaarlijke infectie ziekte. De verwekker, Chlamydia psittaci, is besmettelijk voor zowel veel verschillende soorten vogels als mensen! De besmetting treedt op via onder andere ontlasting, traanvocht en snot. De meeste gevallen van infectie treden op onder omstandigheden waarbij vogels onder stressvolle omstandigheden worden blootgesteld aan besmette vogels. Papegaaienziekte treedt het meeste na het aankopen van nieuwe vogels van handelaren of na het bezoek van bijvoorbeeld vogelshows.

De verschijnselen van een infectie met papegaaienziekte bij vogels zijn o.a. bol ztten, sloomheid, benauwdheid, niezen, neusuitvloeiing, ooguitvloeiing/bindvliesontsteking, diarree, geel-groene uraten, diarree, neurologische afwijkingen (evenwichtsstoornissen, slechte coördinatie, epilepsie) en sterfte. Lang niet elke besmette vogel vertoont alle verschijnselen; Sterker nog, sommige vogels vertonen überhaupt (nog) geen verschijnselen, maar zijn wel besmettelijk voor andere vogels en mensen!

Voor het stellen van de diagnose bij levende vogels kan er een test worden uitgevoerd op snot, speeksel, ooguitvloeiing, ontlasting en een uitstrijkje van de cloaca. In de praktijk voeren we het onderzoek meestal uit op 1 wattenstaafje waarmee we een uitstrijkje maken van traanvocht, de gehemeltespleet (choane) en de cloaca.

De test op papegaaienziekte is raadzaam bij vogels die passende ziekteverschijnselen vertonen, maar ook bij de aankoop van elke nieuwe vogel en van reeds aanwezige vogels die contact hebben gehad met andere positief-geteste of niet-geteste vogels. Ook wanneer u als eigenaar papegaaienziekte hebt, is het uiteraard nodig om de vogels te laten testen.

Papegaaienziekte wordt behandeld met bepaalde antibiotica. Omdat de Chlamydia-bacterie zich langdurig in bepaalde cellen kan ‘verstoppen’ voor antibiotica, moet de infectie langdurig (meestal 6 weken) worden behandeld. Het is erg belangrijk om na de behandeling (of bij het niet opknappen van de vogels tijdens de behandeling) opnieuw te testen of de infectie daadwerkelijk gereageerd heeft op de ingestelde behandeling. Niet elke Chlamydia is even gevoelig voor het eerste keus antibioticum, waardoor soms een andere therapie moet worden ingesteld.

Papegaaienziekte is vanwege het risico voor mensen een ‘aangifteplichtige ziekte’; Dit houdt in dat de dierenarts een positieve testuitslag moet doorgeven aan de overheid (nvwa). De overheid coordineert vervolgens het verdere testen en de behandeling.

Na een tijdig gestarte behandeling is de prognose meestal gunstig. Zonder tijdige behandeling is de kans op overlijden groot als er eenmaal ernstige verschijnselen zijn.

Papegaaienziekte is een zogenaamde “zoonose”, dat wilt zeggen dat het een ziekte is die van dier op mens kan worden overgedragen. Bij mensen kan besmetting met Chlamydia psittaci onder andere leiden tot longontsteking, soms met een ernstig of zelfs dodelijk verloop. Dus ook voor de gezondheid van het gezin is het zeer raadzaam om er zeker van te zijn dat vogels geen papegaaienziekte hebben.

Bornavirus infectie / Kliermaag Dilatatie Syndroom KDS / PDD

Bij een infectie door het Bornavirus kunnen er ernstige problemen met het zenuwstelsel optreden. Dit kunnen de zenuwen zijn die het maag-darmkanaal aansturen, maar ook andere zenuwen in het lichaam of de hersenen.

Een berucht klassiek ziektebeeld dat veroorzaakt blijkt te worden door het Bornavirus is het Kliermaag Dilatatie Syndroom, oftewel KDS. De engelse naam is Proventricular Dilatation Disease, oftwel PDD. Bij dit ziektebeeld worden de bewegingen van het maag-darmkanaal steeds minder krachtig door aantasting van de zenuwen. Als gevolg hiervan raakt de maag steeds verder uitgerekt en wordt de vertering steeds slechter. Vaak zien we bij dit ziektebeeld dat vogels spiermassa verliezen en afvallen, terwijl ze vaak in het begin wel goed eten. Bij vogels die zaden eten kan opvallen dat er onverteerde stukjes in de ontlasting aanwezig zijn. Ook benauwdheid kan opvallen, net zoals braken, het niet legen van de krop, sloomheid en algehele malaise. Op lange termijn kunnen de vogels overlijden door o.a. verhongering of andere infecties.

Het Bornavirus veroorzaakt ontstekingen van de zenuwen naar het maagdarmkanaal, dat daardoor steeds slechter gaat bewegen. Hierdoor wordt de vertering steeds slechter en raakt de maag steeds verder uitgerekt. In onder andere de magen en de krop kunnen zich grote hoeveelheden voedsel ophopen. Ook andere zenuwen en de hersenen kunnen aangetast worden door het Bornavirus. Vogels kunnen hierdoor naast de hierboven genoemde klachten (braken/overgeven, afvallen, kropverlamming, etc.) last krijgen van o.a. een slechte coördinatie, evenwichtsstoornissen, epilepsie, verlammingen, jeuk en trillen.

Over de besmetting met het virus is nog niet alles bekend. Het wordt van vogel op vogel overgedragen, en mogelijk ook via de eieren. Niet elke vogel lijkt even vatbaar te zijn voor het virus. Ook binnen een groep met direct contact lijken niet alle vogels het virus bij zich te dragen. Gelukkig wordt niet elke vogel die besmet raakt met het virus ziek. Sommige vogels hebben jarenlang positieve test-uitslagen en vertonen totaal geen klachten.

Wanneer er afwijkingen zijn aan het maag-darmkanaal, kunnen deze door middel van röntgenonderzoek – het liefst na het ingeven van een contrast-vloeistof – worden aangetoond. Ook kan er een CT-scan worden gemaakt. Een verwijd maag-darmkanaal is echter geen bewijs voor infectie met het Bornavirus. Een afwijkend röntgenbeeld kan ook door andere aandoeningen zoals bijvoorbeeld infecties (door bacteriën, Candida-gisten, Macrorhabdus ornithogaster/Megabacterie of parasieten), lood- of zinkintoxicatie, tumoren en ingeslikt ‘vreemd materiaal’ worden veroorzaakt. Aan de andere kant sluit een normaal röntgenbeeld een infectie met het Bornavirus niet uit.

Besmetting door het Bornavirus kan op verschillende manieren wel worden aangetoond. Bij een levende vogel kan bloedonderzoek worden gedaan (serologie, hierbij wordt er gekeken naar antistoffen tegen het virus), of kan een PCR-test worden uitgevoerd op een uitstrijkje van de krop en/of cloaca. Beide tests zijn niet 100% betrouwbaar. Serologie is waarschijnlijk de betrouwbaarste methode. De interpretatie van de uitslagen is lastig, omdat de aanwezigheid van het virus in het lichaam niet hoeft te betekenen dat de klachten die een vogel heeft ook daadwerkelijk door het virus veroorzaakt worden! Het is daarom bij verdenkingen op PDD raadzaam om andere mogelijke oorzaken van de klachten uit te sluiten. 

Wanneer alleen de PCR positief is en er contact is met andere vogels, is het raadzaam om na 6 weken de test te herhalen. De vogel moet gedurende deze 6 weken in quarantaine worden gezet. Op deze manier kan worden uitgesloten dat de PCR positief was door contaminatie vanuit de omgeving of door materiaal van een andere vogel. Een positieve serologie-uitslag bewijst wel dat de vogel zelf besmet is (geweest).

Momenteel is er geen genezende therapie voor PDD. Wel kan er met bepaalde ontstekingsremmers geprobeerd worden om de ontstekingen van de zenuwen af te remmen. Daarnaast kunnen secundaire infecties door bijvoorbeeld bacteriën, Candida-gisten of ‘Megabacteriën’ (Macrorhandus ornithogaster) onderdrukt worden. Als de vertering slechter wordt, kan het geven van licht verteerbare voeding zoals pellets helpen om voldoende voedingsstoffen binnen te krijgen. Op lange termijn gaan kromsnavels die eenmaal een verminderde maag-darmfunctie hebben door PDD verder achteruit en komen ze helaas te overlijden. 

Bron: Dierenkliniek Rijnlaan.

Translate »
error: Content is protected !!